“Een jongen liep blootsvoets met grote passen over de kademuur in de richting van El Morro, alsof hij haast had. Het eelt op zijn voetzolen was dik en de harde stenen deerden hem niet.”
(pp. 56-57)
Schrijver, publicist, schaker, ex-vertaler
“Een jongen liep blootsvoets met grote passen over de kademuur in de richting van El Morro, alsof hij haast had. Het eelt op zijn voetzolen was dik en de harde stenen deerden hem niet.”
(pp. 56-57)
‘De parkeerplaats naast de sluis lag bezaaid met lege bierblikjes. De pijlers onder de brug, direct naast de sluis, waren beklad met graffiti. Er was niemand, maar aan de platgetreden grond en het weggesmeten blik was te zien dat dit een ontmoetingsplaats was van mensen. Véél mensen, die elkaar hier ’s avonds of ’s nachts zagen en Joost mocht weten wat voor dingen uithaalden.
“Bah, wat een naargeestige plek. En overal bosjes waar mensen zich kunnen verstoppen”, zei ik.
“Of achter dat bekladde elektriciteitshuisje … volgens mij zie ik iemand staan!” Pat gaf me een por. Ik keek verschrikt die kant uit.
“Held op sokken! Geen hond te bekennen.”
Op het huisje had iemand met rode letters Fak ’m all gespoten.”‘
“Zaten ze daar met een potsierlijke stenen bak! Jullie Nederlanders zijn toch zo goed georganiseerd? En jullie denken dat België een surrealistisch sprookjesland is, waar de vreemdste dingen gebeuren en toch eigenlijk niets, alsof de Bende van Nijvel en Marc Dutroux niets voorstelden. Die Plofsluis is pas surrealistisch!”
(p. 159)