Miguel de Cervantes y Saavedra (1547-1616) werd geboren in Alcalá de Henares als zoon van een chirurg. Hij stierf in dezelfde tijd als Shakespeare (er zaten waarschijnlijk ongeveer 10 dagen tussen). In 1569 vertrok Cervantes naar Italië, waar hij soldaat werd. In 1571 vocht hij mee tegen de Turken in de Slag bij Lepanto. Volgens ooggetuigen gedroeg hij zich uiterst heldhaftig. Hij werd geraakt door drie haakbusschoten en verloor het vermogen over zijn linkerarm. Zo kreeg hij de bijnaam ‘El Manco de Lepanto’ (de eenarmige van Lepanto). De Turken werden verslagen en Cervantes was er later zeer trots op dat hij meegevochten had. Toch was deze nederlaag relatief onbelangrijk voor het bloeiende Ottomaanse Rijk. Op de terugweg werd Cervantes gevangengenomen door piraten en daarna zat hij vijf jaar vast in Algiers. Hij werd uiteindelijk vrijgekocht door zijn familie en keerde terug naar Spanje. Daar schreef hij onder andere het toneelstuk El trato de Argel, waarin hij zijn ervaringen in gevangenschap verwerkte. In 1585 verscheen de herdersroman La Galatea. In 1587 kreeg Cervantes een aanstelling bij de bevoorrading van de Armada, die – de macht van Spanje was reeds tanende – in 1588 ten onder ging.
In 1605 verscheen het eerste deel van zijn meesterwerk El Ingenioso Caballero Don Quijote de la Mancha, volgens velen de eerste roman uit de geschiedenis. Het tweede deel verscheen in 1615. De krankzinnige avonturen van Don Quijote (de moderne Spaanse spelling, in het origineel was dat Don Quixote – in het Nederlands tegenwoordig bij voorkeur: Don Quichot), die door de lectuur van ridderromans gek is geworden en zelf als dolende ridder de wereld intrekt om het onrecht te bestrijden, is aanvankelijk bedoeld als parodie op het genre van de ridderroman. (Overigens hebben dolende ridders in het Spanje van de 15e eeuw werkelijk bestaan.) Maar geleidelijk overstijgt Cervantes de parodievorm: vooral in het tweede deel wordt Don Quichots waanzin steeds meer afgewisseld door momenten van helderheid, waarin de ridder zeer verstandige oordelen weet te vellen, zozeer dat hij soms zelfs de enige is die de waarheid ziet, het thema van de verstandige waanzinnige, dat we ook al vinden in Lof der zotheid (1511) van Erasmus.
Hoewel in Alcalá de Henares een van de belangrijkste universiteiten van Spanje was gevestigd, is het niet zeker of Cervantes aan een universiteit heeft gestudeerd. Maar de auteur was zeer goed op de hoogte van het gedachtegoed van zijn tijd: de literatuurtheorieën van Aristoteles en Ariosto, het analytische humanisme van Erasmus, de medische opvattingen over sanguinische en melancholische temperamenten (de waanzin van Don Quichot past in een bepaald ziektebeeld) en uiteraard de ridderverhalen die in de vijftiende eeuw zeer geliefd waren geweest op het Iberische schiereiland. Hij was dus geenszins de geniale schrijver die zijn werken geheel uit het niets schiep, zoals men sinds de romantiek wel geloofde. Pas meer dan driehonderd jaar na het verschijnen van Don Quichot probeerde men het werk van Cervantes voor het eerst te plaatsen in de cultuurhistorische context van renaissance, humanisme en barok. Tot in deze eeuw ontkenden Spaanse literatuurhistorici de invloed van de renaissance op de Spaanse klassieken. In 1925 zette Américo Castro met het baanbrekende El pensamiento de Cervantes (De gedachtenwereld van Cervantes, Madrid 1925) de toon voor deze cultuurhistorische benadering. Vroegere interpretaties zijn evenwel belang omdat ze ons beeld van Don Quichot in hoge mate hebben beïnvloed.
In Don Quichot speelt Cervantes vaak een spel met de lezer: fictie en werkelijkheid lopen voortdurend door elkaar, niet alleen in de waarneming van Don Quichot zelf, maar ook in de presentatie van het verhaal: het is aanvankelijk gebaseerd op zogenaamd historische bronnen, later op een Arabisch manuscript dat Cervantes dan weer van commentaar voorziet. Toch wil de schrijver niet beweren dat het onderscheid tussen fictie en werkelijkheid niet te maken is: in het complot tussen auteur en lezer is er altijd een objectieve waarheid aan te wijzen. Cervantes schrijft in de eerste plaats om de lezer te vermaken.
Cervantes heeft zijn neoaristotelische opvattingen over literatuur nooit systematisch uiteengezet, maar evenals in Don Quichot laat Cervantes soms zijn personages in Los trabajos de Persiles y Sigismunda (posthuum verschenen in 1617) discussiëren over literaire onderwerpen. Zijn Novelas ejemplares (1613) worden gezien als de eerste verhalenbundel uit de wereldliteratuur.
Direct na het verschijnen van het eerste deel van Don Quichot in 1605 was het werk een succes: vele herdrukken volgden en het werd al snel vertaald. De eerste maal dat Don Quichot `uyt de Spaensche in onse Nederlantsche tale’ werd vertaald was in 1657. In later eeuwen volgden eveneens talrijke bewerkingen voor kinderen. In de achttiende eeuw beval Justus van Effen het werk vooral de jeugd aan om de geest te scherpen en het gezond verstand te ontwikkelen. Op de integrale vertaling in het Nederlands van J.W.F. Werumeus Buning en Prof. Dr. C.F.A. van Dam (Querido, 1941) is altijd veel kritiek geweest. Hoe spitsvondig en virtuoos ook, de vertalers interpreteerden te veel, zodat er veel onnodige verschuivingen ten opzichte van het origineel ontstonden en de suggestieve kracht van de brontekst hier en daar verloren gaat. In 1997, het 450-ste geboortejaar van Cervantes, verscheen een nieuwe vertaling in het Nederlands bij uitgeverij Atheneum-Polak & van Gennep (imprint van Querido, 2 delen, vertaald door Barber van de Pol.
De invloed van de tot mythische proporties uitgegroeide figuur Don Quichot op onze cultuur en op andere schrijvers is door de eeuwen heen nooit afgenomen. Een voorbeeld: in Een voortreffelijke ridder (1995, eveneens uitgegeven door Querido) laat Willem Brakman zijn Don Quichot in het 20e-eeuwse Den Haag zijn Dulcinea vinden.
Zie verder ook mijn recensie in het Utrechts Nieuwsblad en essay in Filosofie Magazine over Cervantes en Don Quichot.